Digitaal als schoon alternatief voor analoog. De computer als vervanger van papier werd gezien als een goede oplossing voor minder bomenkap. Tot de datastroom in de cloud toch een probleem werd: datacentra zuigen energie. Windmolenparken naast datacentra zijn een tijdje gepresenteerd als de oplossing voor minder energieverbruik. De hoop was dat deze zelfs zouden groeien door de bouw van datacentra. Tot de datastroom zo groot werd, dat er geen windenergie voor de omgeving van zo’n centrum over bleef. En wat te doen met het koelwater en de CO2? De problemen van datacentra blijken uiteindelijk dezelfde als van – zeg- kledingfabrieken, boerenbedrijven of medische fabrieken.
In de archievenwereld is er een andere oplossing, selectie en vernietiging van data. Deze heftige woordencombinatie in mensencontext wordt in de wereld van het archief als iets goeds gezien: je selecteert wat je wilt bewaren volgens bepaalde gedeelde afspraken, en je vernietigt wat juist niet bewaard dient te blijven. Bijvoorbeeld wat in de privacy-hoek zit – afgewezen sollicitaties, paspoortkopieën -, maar ook gegevens die buiten gebruik zijn geraakt als er een beter alternatief voor handen is. Wanneer men wat meer informatie zou vernietigen, zouden we veel minder dataservers nodig hebben. Niet door consuminderen, het t-shirt van 15 cent overslaan, maar door simpelweg de archiefwet uit te voeren en zo iets aan onze ‘infobesitas’ te doen. Vernietigen staat echter haaks op data als verkoopwaar; niet alleen voor de datacentra, maar ook voor de private of publieke dataverzamelaar die het in de centra (laat) bewaren, doorstromen en doorverkopen.
Mega datacentra worden vaak aan de gemeenschap verkocht met de slogan dat je data toch ergens moet staan. En lokaal (lees: EU) is dan goed. In de praktijk kan zo’n centrum grotendeels gebruikt worden voor dataopslag van een ander continent. De vestigingsvoorwaarden inclusief energievoorzieningen zijn dan goed, niet zozeer de lokale data-afname. Het proces lijkt een beetje op dat van de intensieve veehouderij: data wordt ergens op de wereld gezet, naar een mega-server gestuurd, en als hapklare brokken weer bij de klant geleverd. In de Wieringermeer bijvoorbeeld wordt de data deels op andere continenten gemaakt en ook weer geconsumeerd.
In de Wieringermeer is eerder een groot experiment met data geweest. In de jaren ’30 verzamelde men data over de nieuwlanders van toen, de immigranten uit de rest van Nederland die de nieuwe polder vorm moesten geven. Het werd tegenover dataverzamelingen van oudlanders gezet, de voornamelijk vissende eilandbewoners rond de voormalige Zuiderzee die volgens de dataverzamelaars met de zee onderdeel van het verleden waren geworden. Het dataexperiment in de Wieringermeer ging niet zonder slag of stoot: de nieuwlanders lieten zich niet graag dataficeren, net zoals de voormalige Zuiderzee-bewoners zich eerder niet graag hadden laten fotograferen.
Er werd iets nieuws geprobeerd, toestemmingsformulieren om te mogen dataficeren. Een wisselend succes, net als de etentjes met lokale notabelen die de opinie maar deels konden beïnvloeden. De oplossing zat uiteindelijk in Bruintje Beer: het opvoeren van een toneelstuk over de kinderknuffel bracht de dataverzamelaars de goede wil die men zocht in de Wieringermeer dorpen. Nu kon men eindeloos taalgebruik turven en gebitten opmeten van de jeugdige nieuwlanders; naast de interviews die men al bij de volwassenen had afgenomen om tot lokale ‘psychologische portretten’ te komen.
Antropologische, taalkundige, fonetische, gedragsmatige, sociaal-medische, tandheelkundige, psychologische, sociografische data. Als je het naar het nu zou vertalen dan scheelt het niet zoveel, ook al zijn de verzameltechnieken veranderd en is Bruintje Beer vervangen door een gratis app of online eco-systeem. Er is vaak verhaald dat dit soort onderzoek zoals in de Wieringermeer typerend is voor de eerste decennia van de twintigste eeuw, met een enkele uitschieter na WOII. Je zou ook kunnen zeggen dat het op een andere manier aan een revival begonnen is waarbij de gedataficeerde nu soms gelukkig wel om de vernietiging van de eigen gegevens kan vragen.
Het recht om vergeten te worden staat haaks op de wens om contact te leggen, iets na te laten, geschiedenis te maken. Blijkbaar is het vernietigen van zoiets tastbaars als persoonlijke data toch een grotere horde dan de weerzin tegen commercieel data-hergebruik, tegen een controlerende en conditionerende overheid, en zelfs tegen een iets schonere digitale wereld.